Oplegging en duur klinische behandeling: rechter is (en blijft) verantwoordelijk

In de meeste strafzaken wordt door de reclassering een adviesrapport uitgebracht. Niet zelden wordt door de reclassering het volgen van een ambulante behandeling door de veroordeelde als bijzondere voorwaarde voorgesteld. Als een rechter bij de strafoplegging ook de mogelijkheid van een (kortdurende) klinische opname wil opnemen, kan de beslissing tot uitvoering en duur niet bij de reclassering worden neergelegd. De Hoge Raad heeft dat nogmaals herhaald in een arrest van 12 juli 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1027).

Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch had op 7 juni 2021 aan een voorwaardelijke gevangenisstraf o.a. de bijzondere voorwaarde verbonden: “Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt”. De Hoge Raad vernietigt deze bijzondere voorwaarde omdat de beslissing of zich de noodzaak voordoet van opneming van de veroordeelde in een zorginstelling en voor welke duur, is voorbehouden aan de rechter (art. 14c lid 2 Sr). In een eerder arrest van 19 juni 2018 had de Hoge Raad zich hierover al eens uitgelaten. Desondanks blijft het in de praktijk dus opletten geblazen of de voorgestelde voorwaarden wel rechtens toelaatbaar zijn.    

Deel dit bericht: